Kankerpatiënten, hartpatiënten en verkeersslachtoffers mogen zonder afkeuring sterven. Nabestaanden schijnen dat verlies (op den duur) te kunnen dragen. Anders geldt dat voor mensen met psychisch leed. Ondanks hun voortdurende pijn moeten zij blijven leven. Kiezen zij toch voor het ongewisse oneindige dan zijn het egoïsten. Ik maak me ontzettend boos over deze opvatting van onwetendheid.
Ik kan niet voelen wat een kankerpatiënt voelt. Ik weet niet hoe het is als je hart faalt. Ook heb ik mijn schedel nog nooit gebroken. Ik breek wel voortdurend mijn hoofd over uiteenlopende zaken, dit wordt ook wel piekeren genoemd. Verder kamp ik met angsten en sombere gedachten. Af en toe zijn mijn gevoelens zo sterk dat levensbeëindiging een reële oplossing lijkt. Alleen is tot op heden mijn rechtsongelijkheidsgevoel sterker geweest: ‘Ik heb toch ook recht op een leuk leven?!’
In mijn omgeving lopen mensen rond die menen een claim op mijn leven te mogen leggen. Ik mag hen geen pijn doen door ertussenuit te knijpen. Hoewel ze hiermee natuurlijk pogen te zeggen dat ze op me gesteld zijn, maakt het mij erg boos. Alsof mijn dagelijkse pijn niet wordt erkend. Ik moet het er voor hen maar voorover hebben om de beproeving van het leven te incasseren. Het is niet voor de eerste keer dat ik opmerk: ‘Wie is hier nou egoïstisch?’
Zelfdoding is een uitvloeisel van een lange slepende ziekte. Ik vind dat een psychische aandoening in het rijtje van hartfalen en kanker geplaatst moet worden. Soms helpt behandeling tegen deze ziektes en in andere gevallen eindigt het proces in een kachel of een kist. Verdrietig, maar onvermijdelijk.
“Als ik nou maar… dan…”, met die drogreden praten nabestaanden zichzelf een schuldcomplex aan. Er bestaat niemand die op ieder moment van de dag continu de hand van de ander vast kan houden, een schouder kan bieden dan wel een luisterend oor of een knuffel kan geven. We staan er als mens alleen voor en zullen het dus alleen moeten kunnen redden. Alleen een sterke persoonlijkheid is in staat het lot in eigen hand te nemen; door er een einde aan te maken of juist door te gaan.
Mijn hoop is nog steeds gevestigd op praten & pillen en verder wil ik mijn zoontje en vrouw mijn gemis niet aandoen; al denk ik met enige regelmaat dat zij zonder mij beter af zouden zijn. Iemand met een depressie is namelijk geen gezelschap, maar een blok aan het been. Het lijkt een tegenstelling dat ook bij mij een ander de motivatie is om door te gaan. Alleen eisen zij het niet van mij, maar leg ik mezelf die claim op. Misschien is het tegelijkertijd een gebrek aan de moed om de definitieve conclusie te trekken.
Ik werd deze week gebeld dat de zwager van een vriend zich had verhangen. En ik kan er niets aandoen, maar bij mij schoot toch door het hoofd: ‘Hij wel!’ Ik mag van deze zelfbenoemde beste vriend er de komende veertig jaar nog geen einde aan maken: “Al kan ik je natuurlijk niet tegenhouden.” Ik weet het: ‘Mensen met hartfalen, kanker en complicaties mogen overlijden, maar gecompliceerde mensen moeten gewoon lijden.’ Ga ons soort dus niet vragen wat vrolijker te doen, want niet springen is voor ons echt al hilarisch genoeg.
Ik kende die zwager nauwelijks, toch heb ik oprecht respect voor zijn keuze.