Als ik weg wil, ga ik weg

Ik wandel over een zandpad en onderga de kleuren, geuren en geluiden: de groene bladeren, de zon die door de takken valt, het ritselen tussen de struiken, het kwetteren van de vogels en het zweten van de bomen, die gebukt gaan onder de brandende zon. En ook als de bui valt weet ik te genieten, want dan ruikt het bos ook zo lekker.

Ik bevind me al veel langer op dat zandpad, maar kon er niet van genieten. Het zicht werd me beperkt door de bomen, de struiken en het onkruid. Het voelde als een beklemming. Ik wilde mijn bestemming zien, maar kwam geen stap vooruit. De begroeiing voelde als tralies van mijn zelfverkozen cel.

Ik zag niet dat het pad verder ging of eigenlijk wilde ik niet accepteren dat ik er niet snel overheen kan rennen: de kuilen en de over het pad groeiende wortels zouden mij doen laten vallen. In plaats van gewoon te gaan lopen, bleef ik staan.

Pas nadat mij die paddenstoel werd aangereikt, begon ik weer te zien hoe mooi het eigenlijk op dit punt van het zandpad is. Het kostte me even om weer te wennen aan de tussen de takken doordringende zonnestralen. Pas geleidelijk ontdek ik weer de nuance in de duisternis, die daarmee meteen een stuk minder donker is.

Voorzichtig ben ik weer gaan lopen: stap voor stap nu is het zaak om me heen te blijven kijken en de schoonheid van de bomen, takken en balderen te blijven zien; niet verdrinken in het blikveld dat alle bomen struiken, paadjes, takken en balderen op elkaar lijken.
Loop ik tegen een door bladluis aangevreten boom, plant of struik aan dan moet ik er omheen gaan. En als het een enkel blaadje is dan moet ik het eraf trekken of voor lief nemen.

Toen ik stil stond ontging mij mijn gezelschap en voelde ik me eenzaam en bang. Dankzij de paddenstoelen zie ik mijn omgeving weer, maar durf ik wel meer op mezelf te vertrouwen. Ik zie minder de noodzaak om mijn ogen te sluiten; al vind ik wegkijken nog steeds een goede manier om de rot niet te zien en dus de lelijkheid niet binnen te laten komen.

Ik wandel verder over het zandpad zonder te weten waar ik terechtkom. Misschien eindigt de weg in een ravijn of wordt het zandpad langzaam een kiezelpad, om over te gaan in een asfaltpad, dat op zijn beurt weer overgaat in een echte weg. Pas dan zal ik wellicht weer in staat zijn om te rennen in de vaart, die de omgeving van me vraagt; alhoewel ik op dit moment vooral overtuigd ben dat ik mijn eigen snelheid wil bepalen om niet te verdwalen.

Opnieuw het zicht verliezen kan ik niet aan. Ik moet er niet aan denken dat de paddenstoelen hun werking verliezen of dat hun kracht verzwakt. Ik kan me niet voorstellen dat ik ooit nog verder wandel, loop of ren puur op eigen kracht. Ik ben er eerder van overtuigd dat ik ooit zelf bepaal wanneer ik mijn ogen sluit.

Een definitieve winterslaap beschouw ik nog steeds als een reële optie, maar op dit moment vind ik dat niet nodig, want ik ben niet moe. Ik vertrek als ik niet meer onderweg ben.

Eén gedachte over “Als ik weg wil, ga ik weg

Reacties zijn gesloten.